MATCH 1:
Carte de pays
LES PAYS
Les français gebruiken altijd een lidwoord voor een pays (land)
- nom du pays die met een klinker begint:
l' --> l'Espagne. - nom du pays die eindigt op een -e, mais begint met een medeklinker:
la --> la France. - Pour les pays in meervoud, die eindigt op een -s:
les --> les Pays-Bas. - Pour de overige pays:
le --> le Portugal.
VOORZETSELS:
Les français kijken naar het lidwoord om de juiste voorzetsel voor les pays te gebruiken.
- Ik ben in Frankrijk. = Je suis en France. (vr)
- Ik ben in Nederland. = Je suis aux Pays-Bas. (mv)
- Ik ben in Portugal. = Je suis au Portugal. (mnl)
- Ik ben in Parijs. = Je suis à Paris.
- Ik ga naar Spanje. = Je vais en Espagne. (vr)
- Jij gaat naar Nederland. = Tu vas aux Pays-Bas (mv).
- Wij gaan naar Denemarken. = Nous allons au Danemark. (mnl)
- Jullie gaan naar Brussel. = Vous allez à Bruxelles.
DIALOGUE:
Beluister het fragment hieronder. Let op het tempo, beschrijvingen en de woorden die terugkomen. En hoe de gesprekspartner aangeeft om een vraag te herhalen of het tempo omlaag te krijgen.
S'ENTRAÎNER (oefenen):
.